Het toverwoord van de Amerikaanse campagnes is "change." Hoewel het woord altijd valt in verkiezingstijd, is het in 2008 meer dan politieke retoriek alleen.
John McCain noemt zichzelf "an agent of change;" Mitt Romney zegt dat " we're not going to change Washington by sending back the same old faces;” en Barack Obama's succes is voor een groot deel gebaseerd op zijn verlangen tot politieke verandering.
De roep om verandering is niet nieuw. Iedere president wordt na vier jaar uitgedaagd door een hervormer; en na acht jaar moet de zittende partij zich helemaal voorbereiden op een veranderingsoffensief. Deze gevechten zijn duidelijk terug te zien in iedere president sinds Jimmy Carter (1976-1980). Zijn eerlijkheid was een reactie op het corrupte beleid van Richard Nixon (1968-1974). De harde politiek van Ronald Reagan (1980-1988) was het gevolg van Carter's softe aanpak. De saaie George H.W. Bush (1988-1992) werd weggevaagd door het energieke enthousiasme van Bill Clinton (1992-2000) wiens losbandige prive-leven ruimte gaf voor de New born Christian normen en waarden van George W. Bush.
Maar dit jaar gaat het niet slechts om verandering als reactie op president Bush. Zijn beleid - eenzijdig gericht op Republikeinen - begon namelijk al in 1994, nadat de Democraten de meerderheid in het Amerikaanse Congres verloren hadden. In de zes jaar voordat president Bush de verkiezingen won, bereidden Republikeinen een revolutie voor die moest uitmonden in langdurige Republikeinse overheersing van de Amerikaanse politiek.
Het idee was simpel: wie in een democratie iets gedaan wil krijgen, heeft aan de helft plus één genoeg. In plaats van samenwerken met Democraten, legden Republikeinen de nadruk op het versterken van de eigen basis. Verkiezingen gingen niet langer om het winnen van zoveel mogelijk stemmen, maar om zoveel mogelijk conservatieve stemmen. In plaats van breed koos met voor verdiepend beleid om zo een langdurige samenwerking met Conservatief Amerika aan te gaan.
Deze theorie - het geesteskind van president Bush' voormalige adviseur Karl Rove - werkte tijdens de verkiezingen in 2002 en 2004. Vrijwilligers gingen op zoek naar de "onwaarschijnlijke Bush en Republikeinse partij stemmer;" een abortus tegenstander in San Francisco, een zwarte conservatief; een Latino met een eigen onderneming.
Om de neuzen binnen de Republikeinse partij dezelfde kant op te houden, werd van iedere senator en afgevaardigde absolute gehoorzaamheid geeist. Wie als te liberaal werd gezien, door bijvoorbeeld soms met de Democraten mee te stemmen, kon tijdens verkiezingen uitgedaagd worden door een meer behoudende partijgenoot.
Tot de Congresverkiezingen van 2006 werkte deze politiek voor de Republikeinen; maar zodra Bush presidentschap scheuren begon te vertonen, viel het hele systeem als een kaartenhuis in elkaar. De lang genegeerde minderheid - die president Bush's bloed inmiddels kon drinken - trommelde zoveel medestanders op dat de Democraten de meerderheid terug wonnen. Veel senaats- en afgevaardigden zetels waar vroeger conservatieve Republikeinen zaten werden overgenomen door liberale Democraten, waardoor de tegenstellingen verder verscherpt werden; en vandaag de dag gunnen de partijen elkaar het licht in de ogen niet.
De problemen waar Amerika zich mee geconfronteerd ziet zijn te groot om vanuit één politieke optiek te benaderen, laat staan op te lossen. De volgende president kan het samenbrengen van beide kanten niet slechts als een reactie op president Bush' eenzijdige beleid opvoeren. Het moet een speerpunt van zijn (of haar) politieke agenda worden.
Monday, 7 January 2008
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
1 comment:
Het feit dat iedereen achter de slogan van Obama aanloopt is een teken aan de wand. Hij heeft de eerste ronde gewonnen, niet alleen in Iowa, maar hij heeft de agenda voor deze verkiezing tot nu toe weten te bepalen. De andere kandidaten volgen; hij leidt.
Post a Comment