Schaamte over de behandeling van Vietnam veteranen leidt tot een beperkte blik op de oorlog in Irak. Een heldere visie kan pas worden verwacht als het leger zich niet langer als slachtoffer opstelt.
“Toen wij thuis kwamen, stond er niemand op ons te wachten.” Geklap. “Wij werden uitgescholden, bespuugd en genegeerd.” Luid applaus.“De regering liet ons in de steek. Wij kregen geen respect, geen werk en geen hulp.” Instemmend gejuich.
Meer dan dertig jaar na de val van Saigon hebben Vietnam veteranen de erkenning waar ze lang naar hunkerden. En dat laten ze graag horen tijdens de “Twenty five Years The Wall” ceremonie, de herdenking van de onthulling van de zwartgranieten muur met de namen van de meer dan 58.000 omgekomen soldaten. Ook op de toespraak van Vietnam veteraan en voormalig minister van Buitenlandse Zaken generaal Colin Powell over de koude thuiskomst wordt met instemmend geknik gereageerd. De honderden veteranen kennen het verhaal maar al te goed. Ze luisteren, stilzwijgend en met gebogen hoofd. Als Powell's stem stokt, vegen velen met hem tranen uit hun ogen.
Nog duidelijk dan applaus of tranen spreekt de kleding van de veteranen. Met badges “Veterans Fucked by Washington,” “When I left we were winning,” en “Jane Fonda Bitch” wijzen de veteranen de echte schuldigen aan van het fiasco. De soldaten deden niets verkeerd, maar volgden het voorbeeld van hun vaders en grootvaders. Zij vochten voor Amerika, vrijheid en God.
Thuisgekomen kregen zij de onterecht de schuld van de mislukte oorlog in de schoenen geschoven. Velen konden niet meer aarden in die vijandige maatschappij en raakten aan de drank, drugs en lager wal. Elke nacht slapen bijna 200,000 veteranen op straat. Soldaten waren de echte slachtoffers van Amerika's meest omstreden oorlog.
Geen slachtoffer zonder dader, en geen dader zonder berouw. De schaamte dat Amerika toen zijn soldaten liet vallen brengt vandaag de dag een onvoorwaardelijke adoratie voor iedereen in uniform teweeg. Ze verdienen respect, ongeacht de oorlog die ze vechten, en mogen nooit in de steek gelaten worden, is de overheersende opvatting.
Irak levert twee visies op dit standpunt. President Bush wil meer geld, zodat de troepen het materiaal krijgen dat ze nodig hebben zich te beschermen. Tegenstanders willen dat de soldaten zo snel mogelijk veilig naar huis komen. Beide kanten zeggen op te komen voor het lot van de gewone soldaat; het standpunt van de ander doet afbreuk aan hun heroïsche inzet en brengt hen nodeloos in gevaar. De oorlog in Irak lijkt slechts de beste behandeling van Amerikaanse soldaten als inzet te hebben.
Het leger, zoals ieder slachtoffer, reageert gelaten op de politiek strijd. Die instelling werd al duidelijk voor de invasie in 2003: de legertop waarschuwde dat er te weinig soldaten ingezet zouden worden. De regering zette haar zin door, met de bekende resultaten. De voormalige opperbevelhebber in Irak, Luitenant Generaal Ricardo S. Sanchez, zei vorige maand dat het plan voor de invasie “hopeloos en onrealistisch optimistisch” was. De schuldige, in zijn ogen, het politiek machtsspel dat in de aanloop naar de oorlog boven het hoofd van het leger werd uitgevochten.
Sanchez en de rest van de legertop waren zelf betrokken bij het opstellen van die plannen. De kritiek die hij en anderen officieren nu leveren bestond ook toen zij de aanval in 2003 goedkeurden. Zolang het leger zich kan beroepen op het excuus dat de politiek de schuldige is - met dank aan een uit schaamte zwijgende maatschappij - duurt het fiasco voort.
Politiek doordrammen en militair slachtoffer gedrag heeft de puinhoop in Irak veroorzaakt; er is nu militaire daadkracht nodig om de vertroebelde visie helder te krijgen. Het is beter de oorlog met trots te verliezen dan passief een overwinning af te wachten.
Monday, 12 November 2007
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment